Waar bent u naar op zoek?

Hoe zondekennis een ‘prikkel’ is tot Godskennis en naastenliefde

Calvijns verrassende mensvisie

Dr. Henk Dijkgraaf
Door: Dr. Henk Dijkgraaf
Geloofsleer
18-03-2025

Weinig theologische noties roepen zoveel weerstand op als het idee van de totale verdorvenheid van de menselijke natuur. Toch vormt dit fundamentele onderdeel van de gereformeerde geloofsleer niet slechts een sombere diagnose. Het opent ook vensters.

Als calvinist ga je niet vrolijk door het leven. Je begin was al niet best: besmeurd met de erfzonde kwam je ter wereld. Je draagt een verdorven menselijke natuur met je mee: ‘onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad’. Je mag hopen dat je uitverkoren bent maar de kans daarop is klein. De statistiek is tegen je: de winnaars van een loterij vormen een gelukkige maar uiterst kleine minderheid. Genieten van het leven is er ook niet bij. Je aardse bestaan is vergankelijk, niet meer dan een preludium op de eeuwigheid. Dat verdraagt zich niet met wereldse vrolijkheid en ijdel vertier. Je gaat je weg door de wereld in somberheid en saaiheid, een wereld die net als jij in het boze ligt.

Het is de vraag of deze karikatuur inmiddels niet zijn langste tijd heeft gehad. De meeste Nederlanders hebben geen gereformeerde opvoeding gehad en kunnen zich waarschijnlijk niets meer voorstellen bij begrippen als erfzonde en dubbele predestinatie. Wellicht herkent deze en gene nog de definitie van ‘calvinistisch’ zoals je die aantreft in de Dikke van Dale: ‘niet uitbundig, sober, rechtlijnig en dogmatisch.’  Maar woorden als ‘rechtlijnig’ en ‘dogmatisch’ zijn voor de meesten ook geen dagelijkse kost.

Totale verdorvenheid

In de Engelstalige wereld muntte men aan het begin van de twintigste eeuw het woord TULIP als geheugensteuntje voor waar het in het calvinisme wél om gaat. TULIP is een zogenaamd acroniem, een woord dat bestaat uit de beginletters van andere woorden. De vijf letters van TULIP staan voor de vijf pijlers van de calvinistische geloofsleer.

  • total depravity (totale verdorvenheid)
  • unconditional election (onvoorwaardelijke verkiezing)
  • limited atonement (beperkte verzoening)
  • irresistible grace (onwederstandelijke genade)
  • perseverance of the saints (volharding der heiligen)

Voor dit artikel licht ik er een uit: de totale verdorvenheid van de menselijke natuur. Bij Calvijn komen we deze term niet tegen, de gedachte erachter wel. In zijn Institutie schrijft hij over de corruptio totius naturae (‘verdorvenheid van de gehele natuur’) en stelt hij: “Daarom bedoelen we, als we zeggen dat de natuur van de mens verdorven is, niet dat die volledig vernietigd of afgeschaft is; we bedoelen alleen dat die bezoedeld is door verdorvenheid.” (II,2,8)  Dit citaat maakt meteen duidelijk dat ‘totale verdorvenheid’ niet betekent dat de mens zo slecht is als hij maar zijn kan. Als dat laatste het geval was, zouden we moeten spreken van ‘absolute verdorvenheid’. ‘Totaal’ betekent dat alle menselijke vermogens – verstand, wil, emoties, et cetera – zonder uitzondering door de zonde zijn aangetast. De bekende theoloog J.I. Packer verwoordt het in zijn Concise Theology kort en bondig: Total depravity means not that at every point man is as bad as he could be, but that at no point is he as good as he should be. (“Totale verdorvenheid betekent niet dat de mens op elk punt zo slecht is als hij zou kunnen zijn, maar dat hij op geen enkel punt zo goed is als hij zou moeten zijn.”)

Ik ben de laatste om te zeggen dat deze visie op de mens tot vrolijkheid stemt. Wel neemt het dogma van de totale verdorvenheid de mens volstrekt serieus: het doet recht aan de werkelijkheid waarin hij zich van huis uit bevindt. Packer zegt dat het leerstuk van de totale verdorvenheid onderstreept dat we voor onze verlossing volledig afhankelijk zijn van de kruisverdienste van Christus én dat onze verlossing van begin tot het eind het werk van God is. Het is dus van het grootste belang dat deze notie krachtig blijft doorklinken in de prediking. Waar zij ontbreekt, blijft de oproep tot bekering en boetvaardigheid al snel achterwege en krijgt de vraag waarom Christus mens werd geen antwoord.

Bijbels realisme

Dat de menselijke toestand op z’n minst rafelige randen kent, wordt al meteen duidelijk in het eerste bijbelboek. Als God Adam en Eva na de zondeval ter verantwoording roept, buigen ze niet schaamtevol hun hoofd maar schuiven ze elkaar de schuld in de schoenen. Het relatieve geluk van het eerste gezin dooft in broedermoord. Al snel gaat het van kwaad tot erger, zo zelfs dat God in Genesis 6:5 concludeert ‘dat al de gedachtespinsels van zijn hart elke dag alleen maar slecht waren.’ Een geloofsheld als Noach is ook niet ongevoelig voor de zonde en de torenbouw van Babel laat zien dat de mensheid na de zondvloed zijn weg vervolgt in hoogmoed en hardnekkige ongehoorzaamheid. De handel en wandel van de aartsvaders is niet zelden van dubieuze aard. In hun gezinnen botert het van geen kanten: jaloezie en bitterheid voeren de boventoon en er is sprake van incest, verkrachting en het verkopen van een broer als slaaf.

We zijn nog maar één bijbelboek onderweg en we moeten al concluderen dat, hoewel we ‘ontzagwekkend wonderlijk gemaakt zijn’ (Ps. 139:14), er niemand is die goeddoet, zelfs niet één. (Ps. 53:4; Rom. 3:12). De rest van de Bijbel vertelt hetzelfde verhaal, zowel in het Oude als het Nieuwe Testament. David, de man naar Gods hart, Petrus, die behoort tot de inner circle van Jezus’ leerlingen, de gelovigen in de gemeente van Korinthe: de zondige natuur blijft hen aankleven.

Gereformeerde nuchterheid

De gereformeerde godgeleerde Johannes à Marck (1656-1731) benadrukt in zijn bekende theologische naslagwerk Het merg van de christelijke godgeleerdheid dat ook wedergeboren mensen pas bij hun dood van hun ‘erfelijke verdorvenheid’ verlost worden. Hij tekent er wel bij aan dat ‘de heerschappij van deze verdorvenheid door de goddelijke roeping wordt verbroken, en zij zelfs dagelijks meerder wordt overwonnen.’ (15.35) De kanttekeningen op de diverse brieven van Paulus spreken eenzelfde taal. Galaten 5:22 zegt Paulus: “Maar die van Christus zijn, hebben het vlees gekruist met de bewegingen en begeerlijkheden.” Kanttekening 86 vermeldt daarbij: “Dat is, zijn niet alleen schuldig hun verdorven aard te doden, en die niet te laten heersen; maar door de kracht van den Geest van Christus, die zij hebben ontvangen, doen ook zulks inderdaad.”  Het licht heeft dus wel degelijk in de duisternis geschenen maar de duisternis is nog niet verdreven. Deze wetenschap houdt ons waakzaam – we hebben niet voor niets een geestelijke wapenrusting nodig – maar ook bescheiden en nederig. Ze maakt eveneens voorzichtig: wie de wereld wil bestormen om er het Koninkrijk van God op te richten, komt de overblijfselen van zijn eigen zondige natuur en daarmee zichzelf onvermijdelijk tegen. Laat ook dit besef in de prediking een plaats hebben.

Zonde als paradox

In een recent artikel in het tijdschrift The Hedgehog Review voegt de bekende auteur en romanschrijver Marilynne Robinson hier een verrassend inzicht aan toe. Ze sluit aan bij Calvijn, die zijn Institutie begint met te stellen dat ware wijsheid of kennis uit twee delen bestaat: kennis van God en kennis van onszelf. Die twee, zegt Calvijn, zijn zozeer met elkaar verbonden dat het ‘niet gemakkelijk uit te maken [is] welke van deze twee het eerst komt en de andere uit zichzelf voortbrengt.’

Om te beginnen kan namelijk niemand zichzelf aanschouwen als hij niet ook meteen zijn aandacht richt op de aanschouwing van God in wie hij leeft en zich beweegt. Het is immers volkomen duidelijk dat de gaven waardoor wij tot iets in staat zijn, in het geheel niet van onszelf zijn, ja dat hetgeen wij zijn, niets anders is dan een zijn in de ene God. In de tweede plaats geldt dat wij door deze goede gaven, die druppelsgewijs uit de hemel op ons neerdalen, als het ware van de beekjes tot de bron geleid worden. (I,1,i)

Robinson legt uit hoe Calvijns tekst vervolgens een bijzondere wending neemt. Want niet alleen de beekjes leiden ons tot de bron. Ook ‘de deerniswekkende staat van verval, waarin de val van de eerste mens ons gestort heeft, doet ‘ons de ogen omhoogheffen’. De zonde, zo lijkt het, dient niet alleen een hoger doel, ze is er zelfs een hulpmiddel toe.

Omdat in de mens een wereld van allerlei ellende te vinden is en, sinds wij beroofd zijn van de luister waarmee God ons bekleed had, de beschamende naaktheid een onmetelijke hoop verdorvenheden blootlegt, kan het immers niet anders of het inzicht in de eigen ongelukkige staat is voor iedereen een prikkel [cursief, HD] om althans tot een zekere kennis van God te komen. (I,1,i)

Dat de zonde – en onze bewustheid ervan – een ‘prikkel’ is om God te leren kennen, leidt Calvijn tot de volgende conclusie: “Zo worden wij dus door het kwade in onszelf opgewekt om het goede in God te beschouwen.” Het is een haast onthutsende gedachte, zeker als Calvijn even later opmerkt: “Zo wordt ieder die zichzelf leert kennen, niet alleen aangespoord om God te zoeken, maar ook als het ware bij de hand genomen [cursief, HD] om Hem te vinden.” Wie is degene die het kind bij de hand neemt, anders dan de Vader zelf?

Het is een paradoxale gedachte dat, zoals Marilynne Robinson zegt, ‘het besef van iemands gevallen staat een weg [baant] naar de kennis van God en daarom een weg naar genade.’ Maar ze gaat nog een stap verder. Ze wijst erop hoe Calvijn in zijn uitleg van het zesde gebod (“Gij zult niet doden”) zegt dat de zonde een neiging is die zich voortdurend doet gelden. Het bewustzijn hiervan dringt ons tot een niet-aflatende oplettendheid om de keerzijde van het zesde gebod ter harte te nemen: “om te helpen bij het beschermen van het leven van onze naasten; om ons met trouw in te spannen voor dit doel; om die dingen te verkrijgen die bijdragen aan hun rust; om waakzaam te zijn hen te beschermen tegen verwondingen; en in gevallen van gevaar hen onze hulp te verlenen.”

Zo baant het bewustzijn van het kwade in ons zelfs de weg naar naastenliefde! Dit bewustzijn maakt het geweten alert, houdt ons steeds weer bij de les en helpt om, beetje bij beetje, het kwade in te dammen.

In plaats van in te stemmen met een karikaturale vertekening van het calvinisme, concludeert Robinson dat Calvijn “een krachtige beschrijving [biedt] van de mens en van de zin van het menselijk leven, die in schril contrast staat met de bloedeloze antropologie die ons vandaag de dag wordt aangeboden.” Laat de kerk er haar voordeel mee doen.

Geïnteresseerd in meer lezenswaardige artikelen? Neem een jaarabonnement (€ 53). Als welkomstgeschenk ontvangt u De Waarheidsvriend twee maanden gratis. Of maak gebruik van onze actie en lees De Waarheidsvriend vier maanden voor € 10,-!

Dr. Henk Dijkgraaf
Dr. Henk Dijkgraaf

is hoofdredacteur van De Waarheidsvriend.

Terug
Doe met ons mee!