Als zestienjarige catechisanten mochten wij (huiswerk!) alle zeven coupletten van het gedicht van Robert Murray M’Cheyne uit ons hoofd leren, ‘Eens was ik een vreemd’ling voor God en mijn hart’. In het eerste couplet klinkt de indringende vraag: ‘Mijn ziel, doorziet gij uw lot, hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God?’ Het gaat om onze ziel.
Het accent op onze ziel, in sommige kerkelijke kringen aangeduid als ‘onze onsterfelijke ziel’, betekent niet dat ons lichaam er niet toe doet, van secundaire betekenis is. ‘Weet u niet’, vraagt Paulus aan de gemeente in Korinthe, ‘dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest. (…) U bent immers duur gekocht.’ De concentratie op de ziel en de relativering van ons lichaam maakte dat na iemands overlijden de onbijbelse uitdrukking ‘stoffelijk overschot’ gebruikt werd. Het Apostolicum leert ons anders, woorden die de gemeente elke zondag belijdt: ‘Ik geloof in de wederopstanding van mijn lichaam.’
Laten we niet scheiden wat de Heere samenvoegde, ons lichaam, onze ziel en dan ook onze geest, onze psyche. Aan het slot van de eerste brief aan de Thessalonicenzen schrijft Paulus: ‘Moge de God van de vrede Zelf u geheel en al heiligen, en mogen uw geheel oprechte geest, de ziel en het lichaam onberispelijk bewaard worden bij de komst van onze Heere Jezus Christus.’ Dat deze dingen bijeenhoren, ervaren we in het leven. Als je lichamelijk pijn lijdt, kan dat angstige gedachten oproepen én het verlangen naar een volkomen verlossing opwekken. Terwijl je gestrest bent, kunnen lichamelijke reacties het gevolg zijn. En eenzaamheid is in seculier Nederland voor velen de oorzaak van hun doodswens.
Ons uiterlijk
Wat moet vandaag vooral gezegd worden, als we ziel, geest en lichaam betekenisvol laten zijn? Ik denk dan toch aan de aandacht voor onze ziel én aan een relativering van ons uiterlijk. In een filmpje dat opgenomen werd bij de recente verschijning van haar boek Gemaakt tot Gods eer, zegt Deborah Monfils dat niemand op jouw begrafenis er aandacht voor vragen zal of jouw kapsel wel goed zat en of jouw huid wel strak of rimpelloos was. ‘We voelen allemaal wel aan dat die dingen er uiteindelijk weinig toe doen.’ Ze hekelt de focus van vrouwen op ‘hoe wij eruitzien’, het altijd willen werken aan je uiterlijk, wat afleidt van belangrijker zaken.
Veelzeggend is het dat Monfils in onze dagen haar boek laat verschijnen. Het is in lijn met de uitgave van de oud-scriba van de Protestantse Kerk, dr. Arjan Plaisier, die een jaar of vier geleden Zorg voor de ziel schreef. Hij pleitte in de actuele zoektocht naar vormen van spiritualiteit voor het openen van de bronnen van de christelijke traditie. Zorg voor onze eigen ziel, in de jacht van het leven en de verplatting van ons bestaan kan je er zomaar aan voorbijgaan.
Schade aan je ziel
Onze ziel – dat is ons leven, ons bestaan, ons ‘ik’. Als M’Cheyne in zijn gedicht ‘Mijn ziel’ aanspreekt, dan richt hij zich tot zichzelf. Hij staat hiermee in de traditie van de psalmen, zoals Psalm 62:
Mijn ziel is immers stil tot God,
van Hem wacht ik een heilrijk lot,
Hij immers zal mijn rotssteen wezen.
De verbinding tussen ‘ons leven’ en ‘onze ziel’ klinkt uit de mond van de Heere Jezus als Hij de discipelen over Zijn lijden begint te onderwijzen. Ernstig en appellerend stelt Hij (Mark.8:36) de vraag naar mijn bestaan (zie de meditatie op p.3): ‘Want wat zal het een mens baten als hij heel de wereld wint en aan zijn ziel schade lijdt? Of wat zal een mens geven als losprijs voor zijn ziel?’ Hier klinkt een radicaal woord, gaat er uiteindelijk een streep door aanzien en rijkdom, macht en zelfs gezondheid. Die geven ons geen toegang tot het eeuwig Koninkrijk van Christus. Zelfverloochening, kruisdragen en Hem volgen zijn daartoe geboden.
De voorganger van een van de twee overgebleven christelijke gemeenten in Jos, een stad in Nigeria, had het begrepen. Vier keer was er een bomaanslag op zijn gemeente geweest, de laatste keer met 21 doden als gevolg. Een metaaldetector bij de ingang controleerde of er geen wapens de kerkdienst binnengesmokkeld werden. Toen ik de voorganger na afloop vroeg of hij niet bang was, uitte hij verbazing: ‘Waaróm? Onze belagers kunnen niets, helemaal niets. Ze kunnen alleen maar ons lichaam doden.’ In dit geloofsvertrouwen had hij Jezus aan zijn zijde, Die ons leerde: ‘En wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden, maar wees veeleer bevreesd voor Hem Die zowel ziel als lichaam te gronde kan richten in de hel.’ (Matt.10:28)
Goede baan
De wereld willen winnen, het kan gelijk opgaan met het verliezen van je ziel. Het zou zomaar kunnen dat we als kinderen van onze tijd in ons denken wereldgelijkvormig geworden zijn. ‘Mijn kleindochter heeft een kring van vrienden met allemaal een goede baan’, een zin die te variëren is als we graag zien dat onze kinderen groter wonen, meer verdienen of luxer kunnen leven. Het zijn uitspraken die het verlangen van mijn hart tonen.
Lichaam en ziel, onze verlangens voor nu en voor later, ze raken aan de verhouding tussen tijd en eeuwigheid. Het gevaar om aan te zien wat voor ogen is, bedreigt altijd weer de gemeente van Christus. Om die reden schrijft Paulus aan de gemeente van Korinthe: ‘Als wij alleen voor dit leven op Christus onze hoop gevestigd hebben, zijn wij de meest beklagenswaardige van alle mensen.’ Niemand is er dan slechter aan toe dan jij – zo sterk klinken de woorden in een hoofdstuk (1 Kor.15) dat spreekt over vergankelijkheid en onvergankelijkheid.
Bevriend zijn met
Het Evangelie toont ons een totale omkering van het denken van elke tijd en leert ons de orde van het Koninkrijk. Wie zou er, ook vandaag, bevriend willen zijn met de rijke man uit Lukas 16, iemand die elke dag zijn uren vulde met vrolijkheid en overdaad? Zijn kleding was van dure stof, zijn schuren konden zijn welvaart niet aan. Tussen drie lijnen speelde zich zijn leven af: de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen, de hoogmoed van het leven, terwijl de profeten hem wel gezegd hadden dat de wereld voorbijgaat met haar begeerten.
En, wie zou bevriend willen zijn met de bedelaar Lazarus, die honden tot zijn vrienden had, honden die zijn zweren likten? Ondanks deze zware omstandigheden wist hij van de God van Jakob (Ps.146), ‘Die voor eeuwig de trouw bewaart, Die de onderdrukten recht doet, Die hongerigen brood geeft’.
Eigendom van
Zorg voor onze ziel, dat is waar de kerk, om zo te zeggen, goed in zou moeten zijn. De gerichtheid op God en op het leven met Hem maakt dat ambtsdragers in hun pastoraat met Zijn beloften bij de mensen zijn. De kinderen in de gemeente mogen met de Heidelbergse Catechismus immers al leren dat hun enige houvast is dat ze met lichaam en ziel het eigendom van Jezus Christus zijn, ‘mijn getrouwe Zaligmaker’.
Bij Hem komt onze ziel tot rust, wordt onrust tot stilte. Als David moet zeggen dat zijn geest bezweek, dat niemand naar hem omzag en zorgde voor zijn ziel (Ps.142), volgt de belijdenis dat ‘U mijn toevlucht bent in het land van de levenden’. Hoe zwaar het leven kan zijn en hoe sterk de afbraak kan inzetten, de troost ís er als je gelooft dat onze Zaligmaker ‘mijn pad gekend heeft’.
Verkondiging van Christus
Zorg voor de ziel is daarom als eerste de verkondiging van Christus, het onderwijs over Hem. Ooit sprak Hij: ‘Mijn ziel is zeer bedroefd, tot de dood toe’ – en toen was er niemand die zorgde voor Zíjn ziel, niemand die met Hem waakte. Jesaja 63 sprak er reeds over: ‘In al hun benauwdheid was Hij benauwd.’
Bij deze Heiland vinden we niet alleen de klacht, Hij gaat ons in de jubel evenzeer voor:
Loof, loof de HEER, mijn ziel, met alle krachten;
Verhef Zijn naam, zo groot, zo heilig t’ achten; (…)
treft iemand druk, Hij wil de druk verlichten,
en hart en mond vervullen met Zijn vreugd.
Aandacht voor mijn ziel is daarom leven met Hem, overgave aan Hem, stil worden voor Hem. Een leven zonder God betekent zelfmoord voor de ziel, las ik ergens. In de concentratie op wat haar roeping is, mag de kerk dit voor ogen houden. Met deze woorden is onze Nederlandse samenleving ondertussen getekend, een maatschappij die grotendeels zonder God leeft.
Tegelijk doen ook menselijke relaties mee, vriendschappen die in de zorg voor het innerlijk van elkaar onmisbaar zijn, die je als christen mag onderhouden. En het is de stilte die voedingsbodem is voor aandacht voor onze ziel, stilte die voor veel mensen in ons land schaars geworden is. Om die reden tot slot enkele regels van C.S. Adama van Scheltema, uit zijn bundel Uit stilte en strijd:
Min (heb lief, red.) de stilte in uw wezen,
zoek de stilte die bezielt,
zij die alle stilte vrezen
hebben nooit hun hart gelezen,
hebben nooit geknield.
Geïnteresseerd in meer lezenswaardige artikelen? Neem een jaarabonnement (€ 52,50). Als welkomstgeschenk ontvangt u De Waarheidsvriend twee maanden gratis. Of maak gebruik van onze actie en lees De Waarheidsvriend vier maanden voor € 10,-!